www.jufjanneke.nl

0
GD Star Rating
loading...

We gaan boodschappen doen met groep 2 en 3….

Janneke 23 oktober 2022

We zijn altijd op zoek naar een thema waarbij we Sint en Kerst kunnen combineren. Dit jaar doen we dat door het thema de supermarkt te introduceren. We noemen het: we gaan boodschappen doen met Sint en Kerst. Hierbij gaan we in de hal een grote supermarkt maken waar alle groepen hun boodschappen kunnen gaan doen.

Ontwerpschema en groepsplan

Hier kun je een ontwerpschema downloaden over: Ik ga naar de supermarkt. Alle kernactiviteiten staan hier in genoemd met daarbij de activiteiten voor groep 1-2-3.

Doel

Aan het eind van het thema weten de kinderen:

  • Hoe een supermarkt eruit ziet.
  • Wat je nodig hebt om te winkelen.
  • Hoe de voedingsmiddelen in de winkel staan
  • Wat is vers en wat niet
  • Welke soorten winkels zijn er
  • Hoe maak je reclame
  • Wie werken er in een supermarkt
  • Wat is gezond en wat niet
  • Wat is duur en wat is goedkoop

Boeken

Een prentenboek over de supermarkt

Leuke Sinterklaasboeken:



Speelgoed bij het thema

Onderzoek/uitstapjes

We starten het thema door met de groepen een uitstapje te maken naar de supermarkt in de buurt. Wat zien we allemaal? Terug in de klas gaan we tekenen en schrijven wat we hebben gezien. Groep 3 tekent een plattegrond van de supermarkt als basis voor de hoek.

Onderzoeksactiviteiten;

  • Kruidnoten bakken
  • Proeven van groente en fruit of broodbeleg
  • Voelen; Wat zit er in de tas? Doe er een voorwerp in en laat de kinderen raden

Aankleding van de klas

Themaposter; Ik ga naar de supermarkt

Opening van het thema

De groepen brengen een bezoekje aan de supermarkt in de buurt. We gaan gericht kijken naar: Wat is een supermarkt, wat verkopen ze daar, hoe staat het daar, wie werken er allemaal

 

Woordveld maken over de supermarkt; tekenen en schrijven

Knutselopdrachten

  •  
    Winkelwagen maken; Knip uit folders van winkels de boodschappen
  •   
    De kinderen mogen een verpakking uitkiezen en deze naschilderen. De kinderen vonden het erg leuk om te doen.
  •   
    Portemonnees om mee te betalen: er zitten kartonnen munten in en de pinpasjes.
    Voordat kinderen naar de winkel gaan, zoeken ze hun eigen portemonnee op en gebruiken die bij het spel. Er wordt met de kartonnen munten betaald of met de pinpas.

  • Vleeswaar op een schaaltje 
  •  Boodschappenwagentje van een doosje.
  •  Winkelwagentje vouwen

Hoeken

  • Bouwhoek; bouw een winkel en gebruik de mini’s erbij
     
     
  • Supermarkt in de hal
    Materialen om te gebruiken in de supermarkt
     
     
     
     Ook Sint doet zijn boodschappen in de super
  • Mini’s in het poppenhuis
  • Huishoek; boodschappen doen en eten koken

Wat moet er aan de orde komen?

  • Supermarkt met de verschillende afdelingen
  • Wat neem je mee; tas, geld, pinpas, lijstje
  • Winkelwagen of een mandje
  • Aanbiedingen en de folder
  • Afrekenen en het bonnetje
  • Hoe ziet de etalage van de supermarkt er uit?
  • Wie werken er in de winkel?

Spel en beweging

Spelletjes:

  • Zitten/staan; De kinderen staan in het speellokaal. De leerkracht noemt allemaal etenswaren. Als je het lekker vindt, ga je staan, als je het niet lekker vindt, ga je zitten.
  • Winkelwagentikkertje; Een van de kinderen is de winkelwagen en probeert zoveel mogelijk boodschappen te tikken. De andere kinderen zijn de boodschappen en rennen rond. Als ze getikt zijn, gaan ze in het midden op twee matten zitten. Als de leerkracht roept; ik ga boodschappen doen! stopt het spel en kan de leerkracht samen met het kind dat de winkelwagen was, de boodschappen tellen
  • Boodschappenspel; In het midden ligt een mat en in de vier hoeken van het speellokaal liggen vier matten. U spreekt af welke boodschappen de kinderen zijn: snoepjes, vleeswaren, zuivel, brood, kaas, frisdrank, etc. U gaat boodschappen doen en zegt wat u nodig hebt: bijvoorbeeld: zuivel. Die kinderen komen van hun mat af en lopen in het speellokaal rond. Als u zegt: ik doe boodschappen, probeert u deze kinderen te tikken. Welke kinderen getikt zijn, gaan in het midden in de winkelwagen zitten. Daarna gaat u andere voedingsmiddelen opnoemen. U kunt ook twee tegelijk doen: bijvoorbeeld kaas en brood. Dan lopen er twee groepen kinderen.
  • Door elkaar bewegen; De kinderen zijn de winkelwagens en proberen zonder te botsen rond te lopen/rennen/springen etc.
  • Stappen nemen; De kinderen staan aan de ene kant van het speellokaal en aan de andere kant staat een kind. Deze noemt steeds woorden van bijvoorbeeld beleg. Alleen bij het woord hagelslag mogen de kinderen geen stap nemen. Bij andere belegsoorten, nemen ze een stap. Wie is het eerst aan de overkant? Wie beweegt tijdens andere belegsoorten is af en moet gaan zitten.

Muziek

Materialen

Motoriek

Groep 3

Taal

 het uniform

Woordenschat

supermarkt – voedingsmiddelen – wagentje – winkelmandje – muntje – portemonnee – euro – boodschappenlijstje – gezond – ongezond – groente en fruit afdeling – vleesafdeling – zuivelafdeling – broodafdeling – frisdrank – vriezer – koeling – kassa – boodschappenband – kassabon – winkelbediende – inpakkers – caissière – slager – groente verkoper – bakker – houdbaarheid – betalen – afrekenen – verpakking – vis – snacks – koffie en thee – diversen – etalage – reclame – boodschappen

Taalactiviteiten

  • Ik ga naar de supermarkt en ik koop…… een fles, een pak boter, een pakje vis, een brood, etc. Iedereen bedenkt een voorwerp en vult dit steeds aan. Zo wordt de rij om te onthouden steeds langer. Kun je onthouden wat er allemaal gekocht wordt?
  • Geef een verpakking uit de supermarkt door in een kring, zet een kookwekker of een time timer. Gaat het belletje dat is diegene met de verpakking af.
  • Maak een boodschappenlijstje door te tekenen of te schrijven wat je wilt gaan kopen, ga dan de boodschappen doen in de supermarkt.
  • Haal een voorwerp uit de supermarkt en leg deze onder een kleed. Nu mogen de kinderen om de beurt raden wat het is door vragen te stellen. De persoon die het voorwerp heeft gepakt mag alleen antwoorden met ja/nee. Voorbeeld: Zit het in een fles? nee, Zit het in een doos? ja gebruik je het bij het ontbijt? ja Is het hagelslag? ja
  • Oefen het visueel geheugen door verschillende voorwerpen van de supermarkt onder een kleed te leggen. Wat lag er allemaal? Haal een voorwerp weg, wat is er niet meer?
  • Kimspel; Zet vier voorwerpen op een rijtje waarvan drie bij elkaar horen en eentje niet. Laat de kinderen raden waarom ze wel/niet bij elkaar horen. Voorbeeld: Hagelslag, pindakaas, jam en een appel. Of appel, peer, banaan en pak meel.
  • Wat zou jij doen als jij de baas was van de winkel?

Rekenen/wiskunde

Rekentaal: zwaar – licht, duur – goedkoop, vers – oud, veel – weinig

 Tafel dekken voor vier personen

  • Haal een verpakking uit elkaar en kijk hoe een doos in elkaar zit? Kun je hem ook weer in elkaar zetten?
  • Teken een plattegrond van de supermarkt
  • Dropveter verdelen in twee even lange stukken, hoe doe je dat eerlijk? En hoe kun je er drie stukken van maken die even lang zijn? Hoe doe je dat?
  • Haal flink wat producten uit de supermarkt of lege verpakkingen. Nu gaan we deze bij elkaar zoeken. Wat hoort bij elkaar? Waarom is dat?
  • Welke vorm hebben de producten? Welke zie je allemaal?
  • Verpakkingen sorteren van groot naar klein, even groot etc
  • Gooi met een dobbelsteen en doe zoveel producten in je wagentje
  • Hoe pak je een tas in met veel boodschappen? Zware dingen en onbreekbare dingen onderop en lichte en breekbare spullen bovenop
  • Wegen; zwaar en licht
  • Betalen in de supermarkt; duur-goedkoop
  • Spel; Splitsen; We kopen eieren. Nodig: eierdoos voor 6 of 10 eieren voor vier of zes kinderen, een dobbelsteen en eieren van plastic om erin te kunnen doen. Leg de eieren in een kom en geef ieder kind een lege eierdoos. Gooi nu met de dobbelsteen. Doe evenveel eieren van de kom in de eierdoos. Hoeveel moeten er nog bij? Als je aan de beurt bent gooi je weer, vul de eieren aan. Gooi je teveel dan sla je een beurt over. Wie heeft het eerst de eierdoos vol?
  • Spel; Eieren te koop; Nodig; zes eierdozen voor zes eieren. Zet op elke eierdoos een getal 1-6. Gooi met een dobbelsteen. Gooi je 5 dan doe je daar een ei in, gooi je 3 dan doe je in die doos een ei. Welke doos is het eerst vol?
  • In de rij; voor de kassa sta je vaak even in de rij. Oefen met de kinderen de rangtelwoorden; wie staat als eerste, wie als laatste, wie is de derde, welke rij is langer, korter, etc.
  • Maak de andere helft aan de supermarkt
  • Tel, gooi en bedek met 1,2 en 3 dobbelstenen

Afsluiting van het thema

GD Star Rating
loading...

Login to your account

Can't remember your Password ?

Register for this site!